top of page

‘Zal het ooit rustig worden in mijn hoofd?’

Bij eerdere ontmoetingen raakte zijn uitgesproken lach en open blik me. Iets leek er achter verborgen te moeten blijven. Ik nodigde Gilberto (28) uit voor een interview. Door de pijn van een jeugd zonder zijn Kaapverdiaanse vader en de warmte van zijn Nederlandse moeder lijkt hij soms in twee werelden te staan. En hij vond tot nu toe niet de balans waarin die samen konden gaan. ‘Ik denk weleens dat ik mijn vader achterna zou zijn gegaan als ik niet was gestopt met blowen. Beetje wandelen door Rotterdam, beetje blowen, beetje drugs, beetje dealen. Beetje niks doen.’


Foto's: Dirk-Jan van Dijk


Ik parkeer mijn auto in het Eindhovense Woensel, gehaast en ongecontroleerd. Ik ben zeven minuten te laat. Een paar meter verderop zie ik een krullenkop de hoek om steken. Gilberto staat al in zijn deuropening. Hij oogt groter dan in mijn herinneringen, iets smaller ook. Hij draagt een grijze trui met capuchon, zijn jeans is licht van kleur.

Ik stap uit, hij zwaait en lacht die bekende lach: zijn ogen ver opengetrokken, een opgewekt ‘Héy!’ klinkt uit zijn mond. De kringen onder zijn ogen zijn dieper dan normaal. Donkerder ook. Zijn ogen lijken daardoor dieper in hun kassen te liggen. ‘Hoe is het?’, klinkt het opgewekt. Ik antwoord met het bekende: ‘Goed. En met jou?’ Hij mompelt wat en wijst me de weg naar binnen.

 

Gilberto werd geboren in Nederland, maar groeide de eerste jaren van zijn leven op in het West-Afrikaanse Guinnee-Buissau en Kaapverdië, een eilandengroep ten westen van het continent en ook het geboorteland van zijn vader. Herinneringen aan die tijd heeft hij nauwelijks. Gilberto was vier toen hij met zijn moeder en zusje Tadinha naar Nederland kwam. Hij groeide op in Eindhoven en is bijna afgestudeerd fysiotherapeut.

 

In de hoek van de kamer staat een wasrek waarop ondergoed droogt, in de kast ernaast twee waterpijpen. Bij het grote raam aan de straatkant twee banken haaks op elkaar, een rode en een dieporanje. Ik ga op de oranje zitten.


Gilberto loopt heen en weer tussen keuken en woonkamer, zijn handen in zijn zakken, wachtend tot de waterkoker zal zwijgen. Ondertussen maakt hij zijn bekende grapjes. Ze zijn minder gewichtig nu, minder belangrijk ook. Hij lijkt te weten dat de vrolijke jongen die alles onder controle moet hebben vandaag alleen maar in de weg zou kunnen lopen.

We zagen elkaar nooit op afgesproken plaatsen, alleen in het voorbijgaan. En dan ving ik die blik: hoog opgetrokken wenkbrauwen die zijn ogen opentrokken en witte, fonkelende tanden. Toch was het nooit zijn lach die beklijfde. Het waren zijn ogen. Ze lachten nooit mee. ‘Mijn clowntjeskant…’, antwoordt hij. ‘Zo kan ik anderen op afstand houden.’


De waterkoker zwijgt. Gilberto draait zich om en verdwijnt de keuken in. ‘Ik zag er best tegenop vanmorgen.’ Hij schenkt de thee in. ‘Het is zo’n chaos in mijn hoofd. En dan ga ik nu ook nog terug in de tijd. Maar ik weet waarom ik dit wil doen: het zal me helpen. Om voor mezelf alles een beetje op een rijtje te krijgen.’

Dan gaat hij tegenover me zitten op de rode bank en legt zijn armen in de breedte over de rugleuning. Zo blijft hij zitten. Soms biedt de omgeving nu eenmaal het meeste houvast als we het in onszelf even niet weten.


"Mijn vader was visser en ging met zijn harpoen het water in; oldschool vissen schieten"

Gilberto begint over zijn jeugd. Hij kijkt voor zich uit. Na elke zin stopt hij even. Hij moet nadenken. Het is vaag. Zo ver weg ook nu hij ze dichterbij probeert te halen. Hij begint met de grote lijnen. ‘Mijn moeder wilde tropenarts worden, denk ik. Ik weet niet precies waarom ze naar Kaapverdië is gegaan. Om stage te lopen, volgens mij. Daar heeft ze mijn vader leren kennen. Mijn charmante vader waar ze heel erg verliefd op werd. Hij was visser en ging met zijn harpoen het water in; echt oldschool vissen schieten. Hij zorgde zo voor vis voor het hele dorp. Hij was een erg populaire man in het dorp. Een macho ook wel, echt zo’n popiejopie-gast. Zo zie ik hem, als ik me die tijd probeer in te beelden. Daar viel mijn moeder voor. Denk ik. Blijkbaar. En ze werden verliefd.’


Hij zucht diep en legt zijn hand kort op zijn krulletjes. Ze deuken in en springen dan weer op. Nog altijd kijkt hij voor zich uit. ‘Weet je. Ik wil graag positief praten, ik wil niet meer in dat slachtofferverhaal blijven hangen… Maar eigenlijk is het allemaal heel somber als ik erover nadenk. Dat het zo is gelopen. Dat mijn ouders niet meer bij elkaar zijn. Dat ik geen vader heb gehad. Het gezinsgevoel... Dat was ik al heel snel kwijt. Er is daar veel gebeurd, in Kaapverdië. Mama heeft daar veel meegemaakt. Ze heeft dat allemaal wel verteld, waarom ze van mijn vader is gescheiden, maar ik weet niet meer precies hoe het zit. Ik heb het ook niet meer gevraagd.’


Hij weet niet hoe dat komt. ‘Ik heb ook zo weinig herinneringen aan die tijd. Ik was vier toen we daar weggingen. Het enige wat ik weet is dat ik een klein manneke was met blonde krulletjes. Ik viel erg op daar in Afrika. Ik ben meer blank dan donker. Ik was altijd buiten, daar trippelde ik wat rond en de jongen die op mij moest passen, Toi, was een jaar of elf. Hij nam me overal mee naartoe. Ik heb nog het beeld voor ogen dat hij gewoon op straat ging poepen en een gladde steen pakte om zijn kont af te vegen. Ja, echt! Haha!’


"Ik had blonde krulletjes en viel erg op in Afrika. Ik ben meer blank dan donker"

Een jaar na hun vertrek kwam ook zijn vader naar Nederland, waar hij in Rotterdam bij vrienden kon verblijven. ‘Hij had een Nederlands paspoort; mijn ouders zijn hier getrouwd. Voor hem was het hier een paradijs. En ja, misschien ook wel om dicht bij ons te zijn. Dat geloof ik ook wel. Wij waren immers zijn kinderen. Hij noemde me ‘zoon’ en zei dat hij van me hield. Als jong manneke van een jaar of acht, negen vond ik het ook leuk om bij mijn vader te komen. Als ik bij hem aan kwam, moest ik altijd wachten tot hij klaar was; meestal kwam hij net uit bed. Dan keek ik rond wat er allemaal lag. Zijn huis was één grote chaos. Het was duidelijk dat hij handelde in van alles, het lag er vol met allerlei spullen. Volgens mij ruilde hij die tegen drugs. Hij had een kast vol met truien waar de prijskaartjes nog aan hingen, gadgets, twintig telefoons, dozen vol parfums. Als manneke vond ik dat altijd interessant. Ik ging áltijd met iets weg. Kwam ik weer thuis met een geurtje, of zo...’


Gilberto blijft zoeken in zijn geheugen. De beelden zijn samenraapsels, ze komen in fragmenten, als flarden van een leven waarvan hij lijkt te twijfelen of het ooit een geheel is geweest. ‘Als hij zich had aangekleed, liepen we naar de Nieuwe Binnenweg, zeg maar de Kruisstraat van Rotterdam. Daar kende hij iedereen. Dan was het handje hier en handje daar. Daarna liepen we terug. Dat was onze dag samen. Dat was zijn leven. Beetje wandelen door Rotterdam, beetje blowen, beetje drugs, beetje dealen. Beetje niks doen.’


Gilberto met zijn kenmerkende lach. ‘Zo kan ik anderen op afstand houden.’

‘En toch… Ik maakte er wel wat van, op zo’n dag. Ik was nou eenmaal bij mijn vader en ik keek tegen hem op. Later bevestigde hij ook een stuk van mijn leven. Op mijn vijftiende, zestiende ging ik naar hem toe om samen te blowen. Had hij een pot hasj. Ik vond dat stoer. Zaten we daar, naast elkaar op de bank een joint te roken. En tegen mijn vrienden zei ik dan: "Mijn vader blowt ook." Misschien om ergens toch trots op hem te kunnen zijn.’


Zijn moeder moedigde hem aan naar zijn vader te gaan. Ze wilde dat haar kinderen met twee ouders opgroeiden. ‘Ze gaf me geld voor de trein, maar ze liet het wel aan mij. Ik móést niet gaan. Ik wílde dat graag. Ik denk wel dat mama zag dat het mij schaadde, zo’n dag bij mijn vader. Hij was áltijd te laat. Nóóit kon hij een keer op tijd komen, er stáán als ik de trein uitstapte. Dan kwam hij pas aangelopen als ik de trap al naar beneden had genomen of naar de uitgang van het station liep. Een paar keer stond hij er helemaal niet. Het was koud en ik stond daar maar, als manneke van twaalf op het station in Rotterdam. Mijn vader kwam niet, gewoon helemaal niet meer. Toen ik wat ouder was, pakte ik de tram naar zijn huis. Hij woonde in een flatgebouw, op de onderste verdieping. Dan bonsde ik op het raam. Meestal maakte ik hem zo wakker.’


"Mijn zusje heeft al snel gezegd: Papa, jij bent mijn papa niet meer. Zij was verder"

Hij zucht. Dan boos: ‘Hij had gewoon een keer op het statíón moeten staan en moeten zeggen; "Verrassing, we gaan iets leuks doen vandaag." En verdrietig: 'En ik… Ik had gewoon moeten stóppen met naar hem toe te gaan. Maar ik nam toch steeds weer de trein en elke keer weer had ik er weer superveel zin in; ik zou mijn váder weer zien. Al die keren die ik op dat station stond en hij…’ Zijn handen zijn gebald nu, hij slaat met zijn vuist op de leuning. ‘Continu die teleurstelling. Dat merk ik nu nog als iemand te laat komt. Bij een paar minuten ben ik al helemaal van slag.’ Ik schrik en denk aan mijn aankomst. ‘Dan ga ik al invullen: ik ben niet belangrijk genoeg om gewoon op tijd te komen.’


Ik verontschuldig me voor mijn zeven minuten vertraging. Nu schrikt Gilberto. Hij wilde mij niets verwijten. ‘Bij jou heb ik dat niet. Alleen bij mensen om wie ik echt geef. Die kunnen mij raken.’ Hij schrikt opnieuw. ‘Niet dat ik niet om jou geef, hoor.’ Ik lach. Hij lacht. Het is goed. ‘Mijn zusje heeft al snel gezegd: "Papa, jij bent mijn papa niet meer." Zij was verder; wist goed wat ze wilde van een vader. Iemand die er voor je is, zorgzaamheid, warmte. Ik was alleen maar bezig met: ben ik wel goed genoeg als zoon? Terwijl hij er eigenlijk voor míj moest zijn! Híj moest een goede vader zijn voor míj.' Stilte. 'Hij deed dat op zijn manier waarschijnlijk. Ja, dat is wel zo. Ik zag het wel. Dat hij het ook allemaal niet kan, in zijn hoofd. Hij heeft geen goede waarheid meer. Hij heeft zijn brein verdoofd met… ja… Met van alles. Cocaïne en heroïne vooral. Hij is geen crackjunkie die in de goot van de straat ligt, helemaal van de wereld. Nee… Alles nét op het randje. Waardoor hij overal doorheen glipt. Daar kwam ik op een gegeven moment óók achter. Hij had altijd een stickie bij zich. Ik dacht dat dat gewoon wiet was. Maar daar zat heroïne in. Nam hij zo nu en dan een trekje. Daar was ik gewoon bij!’


"Ik blowde al lang. Eerst alleen blowen, daarna ook andere dingen. Gokken. Veel gokken"

Hij kijkt op. ‘En toch… Toch kan ik hem niet loslaten. Maar wát houd ik nog vast?’ Gilberto vecht tegen zijn tranen. ‘Vaderliefde. De behoefte daaraan. Het zoeken naar die gelukjes die ik heel even heb ervaren toen mijn vader was afgekickt, anderhalf jaar geleden. Hij toonde ineens interesse. "Hoe gaat het met je?", en: "Wat ben je aan het doen?" Dát.’ Gilberto veert even op uit de bank. ‘Een oprecht: "Wat ben je aan het doen? " Kort daarna is hij van die kliniek gestuurd omdat hij toch methadon op zijn kamer had liggen. Daarna is hij opnieuw begonnen met drugs gebruiken. Ik zal het zonder mijn vader moeten doen. Dat weet ik nu. Ik moet blijven zoeken. IJdele hoop. Hij gaat er niet zijn. Maar de weg daarnaartoe heb ik nog niet gevonden.’ Hij zwijgt. Dan: ‘Het is ook zo dubbel. Ik wil niet meer in dat slachtoffergevoel zitten. Dat is wat ik nu wél weer doe. Maar daar bereik ik niks mee.’


Dan knikt hij. Zijn ogen zijn strak naar voren gericht. ‘Dat stuk dat zich het slachtoffer voelt, is wel een deel van wie ik ben. Ik héb geen vader gehad. Hij wás er niet. Er wás geen gezin.’ Zijn armen liggen nog altijd over de rugleuning gespreid, zijn handen gaan steeds open en dicht bij het zoeken naar woorden. ‘Ik moet het leren nog. Om te accepteren dat ik me zo voel. Ik hándel nog vanuit die slachtofferrol. Gedachten bijvoorbeeld, mezelf zielig vinden. Als ik de liefde van buitenaf niet ontvang dan héb ik geen liefde. Niets. Want die geef ik mezelf niet. Nou, dan ben ik eigenlijk de Sjaak.’


Weer een stilte. ‘Ik denk weleens dat ik hem achterna zou zijn gegaan als ik was doorgegaan met blowen en met school zou zijn gestopt. Gelukkig had ik wél een fijn thuis en een moeder die er voor mij was, achteraf gezien. Want op dat moment denk ik niet dat ik te bereiken was. Ik blowde al lang. Eerst alleen blowen, daarna ook andere dingen. Gokken. Veel gokken. Ik had van die niet te stoppen impulsen. Zat ik uren in zo’n hal. Telkens twintig euro bij pinnen, steeds opnieuw. Altijd die kick zoeken en niet vinden, en maar doorgaan. Om die leegte maar niet te hoeven voelen. Dat doe ik nu niet meer. Het blowen ook niet. Dat was niet eens een manier om rust te vinden. Ik werd er alleen maar onrustig van. Chaotisch, onzeker. Bijna waanideeën kreeg ik. En toch blijven doorgaan, elke dag. Als ik nuchter was, was het niet goed genoeg. En door te blowen vergat ik een hoop dingen, denk ik. Lekker blowen, met mijn vrienden nergens aan denken, niet aan school, niet aan zorgen. Later kwam dat dan keihard op mijn dak. Op zondagavond was ik altijd extra depressief: de volgende dag moest ik weer naar school.’


"Ik heb acht jaar antidepressiva geslikt. Gewoon ácht jaar!"

Gilberto ging zich steeds vaker slecht voelen. Hij kwam bij een therapeut terecht die hem een opname voorstelde bij een psychotherapeutische kliniek. Net negentien zat hij daar uiteindelijk negen maanden. Hij kreeg therapie en medicijnen en werd getest. Negentig procent arbeidsongeschikt, dat werd daar voor hem bepaald. Een Wajong-uitkering tot gevolg.


Sinds een jaar zijn ze weer heftiger, vertelt hij, de depressieve gevoelens. Zo lang is hij van de antidepressiva af. Nu komt de werkelijkheid boven die hij al die tijd onder een laag pillen had weggestopt. ‘Ik heb acht jaar antidepressiva geslikt. Gewoon ácht jaar! Vorig jaar heb ik die zelf afgebouwd. Elke maand een beetje minder. Maar dat was ook de periode dat de zomer er aan kwam: ik ging veel naar feestjes om mijn negatieve gedachten te vergeten, mijn gevoelens te verdoven, maar dan op een andere manier. Sinds een paar maanden doe ik dat niet meer. Sinds ik een relatie heb. Nu komt alles bloot te liggen en heb ik ook nog eens de spiegel van een relatie. Terwijl de antidepressiva blokkeren en onderdrukken. Dan denk ik: moet ik niet terug?’ Hij knikt naar de kast. ‘De pillen liggen al in de la. Ik stond op het punt om er weer mee te beginnen, maar ik dacht meteen: Nee, niet zo snel opgeven! Want dit is wél wat er is, hoe ik me nu voel. Met die pillen wordt het weer vervaagd. Misschien is het beter om er gewoon doorheen te gaan.’


Dan kijkt hij me aan. ‘Wat denk jij? Als ik hier nu doorheen ga, zou het daarna dan minder chaotisch zijn? Mijn hoofd. Het leven. Denk je dat de rust daarna kan terug komen? Zonder pillen. Dat ik rust in mijn hoofd heb? Dat ik beter kan nadenken?’


Ik antwoord dat in mijn optiek de werkelijkheid het verdient niet te worden onderdrukt. En dat hij nu op het punt staat te kiezen om iets in de ogen te kijken zodat hij later niet zelf in de ogen wordt gekeken. Dus ja, dat moet wel gepaard gaan met rust. Hij knikt. ‘Ik ben nu ook echt bereid om het aan te pakken. Ik kijk echt naar mezelf nu.’


Hij wrijft zijn handen door zijn gezicht. ‘Zullen we anders een stukje gaan lopen?’ Eenmaal buiten steekt Gilberto een sigaret op. Hij neemt een hijs en blaast zijn borst op. De lange uitademing geeft ruimte in zijn hoofd, zo lijkt. Hij tuurt rond. In de verte komt een auto aan gereden. Het is de fotograaf.


Het gaat beter zo: het praten. Zijn ene hand bovenop het stuur, zijn andere uit het raam, de sigaret tussen zijn vingers

Even later stappen we in zijn auto, een Ford Ka. De fotograaf volgt ons. Het lopen slaan we over, we gaan naar zijn moeder. Zij kent hem als geen ander. Het gaat beter zo: het praten. Achter het stuur, zijn ene hand erbovenop, zijn andere uit het raam, de sigaret tussen zijn vingers. Dan stelt hij mij vragen. Hoe het met mij gaat, waar ik woon en of ik nog weleens worstel met het leven. Ik antwoord dat dat vaker dan weleens is. Hij ontspant.


Ik zie de teller van de benzinemeter ver onder het rood staan. Ik ga ervan uit dat die kapot is en spreek tegelijkertijd mijn zorgen uit. Gilberto trekt met zijn mond. ‘Héél weinig benzine.’ Dan lacht hij. ‘Zou wel goed zijn voor het verhaal: Gilberto staat stil, zijn auto heeft geen benzine meer. Zou voor veel mensen herkenbaar zijn.’


Tien minuten later rijden we nog. Hij parkeert in de Schrijversbuurt in Eindhoven, we stappen uit in een welvarende omgeving. Ik zeg hem dat het herkenbaar is: dat wat hij eerder zei. Dat het van de buitenkant allemaal zo normaal lijkt, perfect bijna. Dat hij niet moet klagen, dat hij het goed heeft, alle kansen heeft gehad. Maar wat er zich in zijn binnenwereld afspeelde, kwam nooit in het zicht van anderen. Gilberto knikt.


‘Ik kreeg een nieuwe vader en een broertje en een zusje erbij. Vanaf toen begreep ik het allemaal niet meer. Het leven.’


Zijn stem klinkt hol door de gang. ‘Mam?’ Een stilte. ‘Mam?’ Zijn telefoon gaat over. Zijn moeder rondt haar werk af en komt naar huis, zegt ze. ‘Ik was zes jaar toen we hier kwamen wonen. We woonden naast een man met een gezin. Hij is later gescheiden en kreeg iets met mijn moeder. Zo werd hij mijn stiefvader.’ In de muren die de twee huizen scheidden is nu en deur. Zo werd het één geheel. ‘Ik kreeg een nieuwe vader en een broertje en een zusje erbij. Vanaf toen begreep ik het allemaal niet meer. Het leven. Ik ging me slechter voelen. Niet dat ik wil wijzen hoor. Helemaal niet. Want mijn stiefvader is een superlieve man, supergoed voor mama. Maar hij is mijn vader niet. En dus ook mij niet. En mijn moeder… Zij is mijn heldin. Maar ze heeft het nooit goed kunnen doen in mijn ogen. Want ze was in haar eentje. Als alleenstaande moeder kon ze die rol van vader niet op zich nemen. Maar als ik geen lieve moeder had gehad, was het misschien heel anders afgelopen…’

"Ik kreeg een zak geld en er werd niet meer naar me omgekeken"

We lopen door het huis. In de kantoorruimte staat een grote vaas met tientallen Durexcondooms erin. ‘Mama is seksuologe. Gaat ze naar beurzen en neemt ze zo’n lading condooms mee voor ons.’ Hij lacht. ‘Dus ik bedoel: ik heb met haar echt een vertrouwde relatie. Ik kan het met haar hebben over seks, over relaties, hoe ik me voel…’ Hij kijkt de kamer rond. ‘Hier, dit is ze.’ Hij tikt met zijn vinger op een foto aan de muur. Zijn moeder og jong, te midden van een groep mensen die kijkt naar een blote vrouw, dansend in hun midden. Gilberto leunt ernaast tegen de muur, zijn handen ook nu in zijn zakken. Hij kijkt naar haar. ‘Ik vertrouw haar volledig. Zij ziet het diepste van mij. Maar er is een groot stuk dat ik zelf moet verwerken. Daar kan ze me niet mee helpen. Dat moet ik ook niet meer willen.’

De huid om zijn ogen wordt rood, hij trekt met zijn mond. ‘Als ik het over mijn moeder heb dan begin ik al. Ik heb me altijd kwetsbaar mogen opstellen. Ze heeft altijd alles voor me geregeld. Toen ik hier mijn Cito-score opende was er paniek. Die was zó laag. 525. Maar mijn moeder regelde een nieuwe test voor me; daar kwam een hogere score uit. Zo heeft ze me wél bij een vmbo-t binnen geluld. Toen ik naar de kliniek ging, moest ik een brief schrijven; ging ik hier aan deze tafel met haar zitten om die op te stellen. Dat is wél liefde. Warmte. Maar soms denk ik weleens... Misschien had ik meer zélf moeten leren aanpakken. Die Wajong ook; die is ook een soort moeder. Die heb ik nu acht jaar. Dat is veel te gemakkelijk. Ik wilde toen niet anders, hoor. Ik kreeg gewoon zevenhonderd euro op mijn rekening en hoefde niet te werken. Heerlijk. Maar nu vervloek ik die uitkering. Ik kreeg een zak geld en er werd niet meer naar me omgekeken. In plaats van mij te sturen, een schop onder mijn kont te geven. Als ik die Wajong niet had gehad, was ik misschien meer…’ Hij balt zijn vuist. ‘Had ik moeten gaan werken, ergens voor moeten strijden. Dan had ik ook meer zelfvertrouwen gekregen, een goed gevoel gehad bij wat ik heb bereikt. Zélf heb bereikt. En niet wat ik altijd maar heb gekregen. Van de uitkering, van mijn moeder…’

"Eigenlijk ben ik gewoon op de goede weg. Ik dúrf nu te voelen wat ik voel"

Ik zeg hem dat hij bijna afgestudeerd fysiotherapeut is, en dat hij binnenkort met een nieuwe baan begint. ‘Ja... Klopt… Ik heb in negen jaar tijd mijn mbo en hbo gehaald. Maar hoe? Dat weet ik ook niet. Het is me allemaal wel gelukt, maar wel een beetje zijdelings. Verdoofd misschien. Daarom... Je zou het niet zeggen als je me zo hoort praten, maar echt… Ik ben eigenlijk zo blij met hoe het nu gaat. Ook al voel ik me nu meer kut dan de afgelopen jaren bij elkaar, eigenlijk ben ik gewoon op de goede weg. Ik dúrf nu te voelen wat ik voel.’


Zijn moeder komt binnen. Ze knuffelt Gilberto. ‘Op zijn twaalfde. Toen is het veranderd. In een paar weken tijd... Herfstvakantie middelbare school. Hij klauterde weer de glijbaan op via de verkeerde kant, zat op de wipkip. Ik zei nog tegen mijn zus: daar is-ie weer. Ik had hem helemaal terug. Hij had het helemaal terug. Dat kind-zijn. Vrij zijn van verwachtingen.’


Ze vouwt haar handen in elkaar. ‘Hij werd steeds vaker ongelukkig. Dan was hij stil en trok zich terug. Of hij werd heel driftig. Zijn zestiende verjaardag. Het was prachtig weer. Hij had tegen niemand gezegd dat hij jarig was en er zouden maar een paar mensen komen. Het was half twaalf en ik ging naar boven om te zeggen dat er bezoek was. Maar hij wilde niet uit bed komen. Hij zei: "Mama, ik heb hier geen zin in. Het hoeft voor mij niet meer."’


Haar stem kraakt. ‘Dan denk je als moeder: je wordt zestien, het is zomervakantie, de mussen vallen van het dak, we kunnen chillmuziek opzetten, lekker de waterkraan opendraaien, ijs eten, en dan zeg je als kind: "Mama, ik heb hier geen zin in. Het hoeft voor mij niet meer." Toen dacht ik: hoe dood moet je dan zijn vanbinnen? Hoe alleen…’


"Gilberto zei: "Mama, ik heb hier geen zin in. Het hoeft voor mij niet meer." Ik dacht: hoe dood moet je dan zijn vanbinnen?"

Ze wrijft over haar wangen. ‘Het begint hier nu nog te trekken… Die onmacht… Je kunt een kind hebben dat ziek is. Maar dan heb je een gemeenschappelijke vijand. Dan ga je samen vechten om beter te worden. Maar een kind dat zich ongelukkig voelt…’

'Uiteindelijk heb ik een paar moeders gebeld en ’s middags om vier uur zat hier een hele club met vriendjes om tafel. Twee laden diepvries gingen open en alle friet, frikadellen en kroketten gingen op.’ ‘Had jij dat toen geregeld?’ ‘Ja. En toen was je weer zó jarig. Maar ik had dat wel geregeld, ja. Ik wilde dat ongeluk wegnemen.’ ‘Ik merk nu op de momenten dat ik me zo voel - zoals ik me toen ook voelde -, dat ik mezelf daar niet kan uitkrijgen. Door bijvoorbeeld te weten wat ik nodig heb om me beter te gaan voelen. Om mezelf die liefde te geven. Bijvoorbeeld dat ik eigenlijk die dag zélf mijn vriendjes had moeten bellen. Niet om naar jou te wijzen, maar dat werd voor mij gedaan.’ ‘Ja, ik ben met dit soort oplossingen misschien wel te lang door gegaan.’



‘Waarom ben jij eigenlijk naar Kaapverdië vertrokken?’, vraagt hij. ‘Voor stage. Later ben ik teruggekomen naar Nederland om af te studeren. Er was hier weinig werk en ik wilde tropenarts worden. Toen zijn papa – Tuly – en ik samen teruggegaan naar Guinnee-Bissau. Jij bent daar verwekt, maar in Nederland geboren. Daarna zijn we teruggekeerd. Op Guinnee-Bissau heb je leren kruipen, lopen, ben je hele dagen buiten geweest. Na de geboorte van Tadinha, ook in Nederland, zijn we teruggegaan naar Kaapverdië, naar Sant Antão, een ander eiland dan waar jouw papa vandaan komt. In de zomer van 1992 kwamen we definitief terug naar Nederland. De eerste twee weken heb jij alleen maar aan jouw mouwen geplukt. Jij vond het verschrikkelijk, die lange mouwen.’ ‘We kwamen met zijn drieën terug, zonder papa. Er is daar veel gebeurd. Vooral in dat jaar op Sant Antão. In het begin had ik geen flauw benul van de cultuur. Maar zij wisten niet dat ik de taal al snel verstond en zo onderonsjes kon volgen. Ik heb dingen opgepikt waarvan ik dacht: dit kan ik beter niet weten. Vrouwen werden er gemept of opgesloten. Mannen hadden de gewoonte de baas te zijn over hun vrouw. En ik kwam daar als vrouwelijke arts. Dat kenden ze daar niet. Eén van de dingen die ik heb ontdekt, Gil, is kinderen met gonorroe. Jonge kinderen. Vier jaar, vijf jaar, zes jaar, zeven jaar. Seksueel misbruik dus. Mannen wilden dat gewoon eens proberen, dat was een gewoonte...’


"Op een nacht waren de banden van mijn auto doorgesneden. Ik ben zo bang geweest"

‘Gil, jij bent zo sensitief. Daarmee lag je in strijd. Je wilde mij beschermen.'

‘Ik heb tweede tests gedaan’, vervolgt ze. ‘Ik kon gewoon niet geloven dat het daadwerkelijk zo zou zijn. En die tests heb ik naar het nationaal laboratorium gestuurd. En toen… Toen kreeg ik toch mót met mijn twee mannelijke collega’s op Sant Antão. Maar ook écht mot. Ze begonnen mij te intimideren. Als zelfstandige vrouw werd ik een bedreiging voor die cultuur. En omdat papa een Kaapverdiaan was, begonnen ze daarover te praten. Er ontstond reuring. Op een nacht na het werk zag ik dat de banden van mijn auto waren doorgesneden. Ik ben zo bang geweest. Dát, samen met de dingen die ik heb ontdekt en papa die daar ook een bepaalde rol in heeft gespeeld… In een paar maanden tijd ben ik van heel mijn vechtlust beroofd. Ook van mijn vechtlust om mijn relatie te redden. En dat… Dat heb jij gewoon gevoeld, Gil. Jij bent zo sensitief.’


Zijn handen maken kleine bewegingen, zijn lippen trillen. De kleur van zijn wangen wordt dieper. ‘Toen ik weeën kreeg van Tadinha had Tuly niets in de gaten. Maar jij… Jij week niet van mijn zijde. Je vouwde jouw armpjes om mijn knieën en keek naar me omhoog. Je voelde gewoon dat er iets stond te gebeuren. Vijf minuten later brak mijn water. Jij klauterde de trap op en we pakten mijn spullen in om naar het ziekenhuis te gaan. En jij, tweeënhalf jaar oud, wist precies wat ik nodig had. Jij haalde mijn spullen uit mijn tas en stopte jouw Jaja erin.’ ‘Mijn knuffel.’ ‘Ja, jij stopte jouw Jaja erin. Jóúw Jaja… Je gaf dus eigenlijk het liefste weg wat je had.’ Gilberto trekt met zijn mond, zijn ogen strak op de tafel gericht. Zijn gezicht verkleurt en hij knippert een paar keer met zijn ogen. Dan slaat hij zijn handen voor zijn gezicht. Snikken stokken achter zijn handen. Zijn moeder trekt hem tegen zich aan. ‘En anderhalf jaar later, Gil’, zegt ze, haar zoon in haar armen, ‘heb jij met diezelfde sensitiviteit mijn strijd gevoeld. Je wilde mij beschermen. En jouw vader was streng af en toe. Weet je dat nog?’ Gilberto schudt zijn hoofd. ‘Hij heeft weleens zijn riem uit zijn broek gehaald. Hij heeft nooit geslagen, maar dat gebaar… En jij hebt alles meegekregen. Natuurlijk heb je dat meegekregen.’ Haar stem kraakt opnieuw. ‘Terug in Nederland was je al af en toe heel gespannen en heel bang. Ik wilde weer een leuk leven opbouwen met jullie.’


Gilberto veegt zijn tranen weg. ‘Ik vind het altijd wel fijn als jij dit soort verhalen vertelt. Ik ga die tijd niet veroordelen, maar ik wil weten hoe ik mijn gevoelens van nu aan toen kan linken. Ik weet dat daar dingen zitten, in Kaapverdië. Maar ik kan daar niet meer naar terug, zelf. En dan stop ik die gevoelens weg. Omdat ik het niet begrijp. Ik wil antwoorden vinden. Dan kan ik alles eindelijk een plek geven. Ermee leren leven.’


De hand van zijn moeder ligt op die van hem. Hij legt zijn andere hand erbovenop. De fotograaf en ik kijken elkaar aan. We knikken en staan op. We nemen afscheid, Gilberto en zijn moeder praten verder.


De rest van de dag ben ik stil, verzonken in gedachten. Ik weet niet wat ik voel, wat ik denk. Ik zie alleen die beelden voor me, van Gilberto, van zijn moeder. Van die strijd; het niet weten waar je vandaan komt en waar je heen moet. Later op de avond stuur ik Gilberto een berichte hoe het met hem is. Hij zegt dat hij nog fijn heeft gepraat en dat het waardevol was. Ik stuur hem een kus.





bottom of page