top of page

Vrijheid in verbondenheid

Geprikkeld door hun eigen(zinnige) manier van leven en kijken, ging ik op bezoek bij de Vlaamse schrijvers Marnix Peeters en Jana Wuyts. In de natuur van de Oostkantons vinden zij een spiegel voor het leven, die door de beperkende omstandigheden tijdens corona én door de komst van hun wilde berghond Boef nog maar eens werd bevestigd.


Marnix Peeters (56) zet een lunch op tafel. Geen boterhammen met kaas, maar een warme quiche en pasta. Als Hollander wrijf ik in mijn handen bij zoveel weelde op een doodgewone middag en ik bedank Marnix en zijn vrouw Jana Wuyts (40). De man des huizes, schrijver van onder meer een twintigtal boeken, wimpelt het af. ‘Gewoon iets uit de diepvries en een restje van gisteren. Normaal eten we beter.’ Aan Jana: ‘Jij krijgt geen geprefabriceerde quiches van mij.’ Ze knikt.


Het was een onaangekondigd maal. In de twee uur ervoor hadden we het alleen nog gehad over het vak schrijven, boeken uitgeven en het onvermijdelijke onderwerp van deze tijd: corona. En we waren nog lang niet klaar.


En natúúrlijk spraken we over hond Boef, de ster van dit huishouden waarover Jana schrijft in haar boek Boef, hoe ik een wilde Spaanse berghond in huis nam. Hij ligt aan haar voeten te ronken. Voor zolang het duurt. Even ervoor had Marnix nog een noodkreet geslaakt toen hij vanaf onze plek in de tuin naar binnen had gekeken. Hij was naar binnen gestormd, Jana achter hem aan, om mijn handtas uit Boefs muil te redden. Het stel vloekte op hun hond en excuseerde zich naar mij. Ik moest lachen om zoveel balorigheid in die paar seconden die we hem uit het oog verloren. En om het beeld van drie mensen die op hun knieën de verscheurde inhoud bijeen raapten, terwijl Boef zelf door alle commotie alleen maar harder was gaan blaffen en kwispelen.

Sociaal gewenst gedrag is aan deze tafel óngewenst

Het is ook door zijn komst, anderhalf jaar geleden, dat Marnix nu het laatste beetje pasta naar zijn vrouw doorschuift. Ze was toch al niet de dikste, maar de beweging en stress door de opvoeding van deze Spaanse wildebras, die alleen maar bos en andere dieren kende, gaf Jana ‘een Bergen-Belsen-frakske’, zoals Marnix het omschrijft (frak is Vlaams voor jas). De schrijver van de meest lugubere boeken schuwt de snoeiharde metaforen niet. Ik mag hier dan ook ongegeneerd om lachen. Sociaal gewenst gedrag is aan deze tafel óngewenst.


Marnix Peeters en Jana Wuyts met hun wilde berghond Boef, die ze in de winter van 2020 in huis haalden. Zowel het koppel als de hond begreep in het begin niets van elkaar.

Portretfoto’s: Kristof Ghyselinck


Een woord is een woord

Weer een paar uur later bevinden we ons tussen de glooiende weilanden van de Oostkantons, een gebied dat een kleine honderd kilometer ten zuidoosten van Luik ligt. Marnix zit wat ineengedoken en stilletjes op een bankje. De hele berg omhoog en aan tafel was hij veelvuldig aan het woord geweest, nu luistert hij aandachtig naar het verhaal dat ik over mijn hond vertel: over haar verleden, over dat van mij. Over hoe ik haar redde, zoals zij dat met Boef deden, en hoe ze, toegetakeld en toen nog ondervoed, mij bijstond en me structuur gaf in de donkerste periode van mijn leven. Uiteindelijk. Want haar angst uitte zich in agressie en bracht me tot op het punt van opgeven. Maar ik kon het niet, haar achterlaten, mijn missie lossen; ons verraden. Ik had haar tenslotte mijn woord gegeven: ‘Ik zal je nooit in de steek laten.’


Jana zit op datzelfde bankje en knikt. ‘Je zou jezelf verraden wanneer je je niet aan je woord zou houden.’ Ook zij stonden op het punt van opgeven. Maar ook zij gaven hun woord. ‘Ik trok met Boef de bergen in en nam hem bij me’, zegt Jana. ‘“Nu ga je altijd veilig zijn”, zei ik tegen hem.’ Marnix veegt zijn tranen weg. ‘Ik was daar niet bij en las het pas in het boek. Man, ik heb zoveel gehuild tijdens het lezen.’


'Je haalt een brok pels in huis die ook je eigen kern spiegelt. Wij, mensen, zijn zelf in wezen natuur, maar we verloren er alle voeling mee'

Boef werd de grootste spiegel in hun leven en over die lange, slopende weg naar de dag van vandaag, waarop er eindelijk wat rust is, schrijft Jana. Enerzijds was hij hun redding, in een zwaar jaar waarin het leven door corona volledig stilviel, anderzijds was zijn aanwezigheid juist toen, opgesloten in hun huis, ‘een ramp’. Opgegroeid in de bossen van Zuid-Spanje kende Boef niets van de mensenwereld. Andersom was hij dan weer de eerste hond van het koppel, dat niets van hém begreep. Marnix en Jana waren de eersten aan wie hij langzaamaan gewend raakte en ze besloten hem mee naar huis te nemen. ‘We konden hem gewoon niet daar laten’, zegt Jana. ‘We bouwden een band met hem op en wisten dat hij daar niet zou overleven.’ Het stikt in Spanje van de zwerfhonden, die een plaag zijn voor de plaatselijke bevolking. ‘Hij zou uiteindelijk worden neergeschoten of een spuitje krijgen in een van de vele opvangcentra.’


Alleen… hij was dus nog nooit in een huis geweest. Van het piepje van de oven, het neerzetten van een glas of het uitstampen van de schoenen na een wandeling… alles dat anders was dan het geritsel van een blad aan een boom betekende onrust voor hem. In voortdurende overdrive liep hij door het huis en de tuin: blaffen, rennen, dingen kapotbijten. Het hield maar niet op. ‘Boef was


voor ons een megaharde confrontatie met de natuur’, zegt Jana. Marnix: ‘Je haalt een brok pels in huis die ook je eigen kern spiegelt. We zijn zelf in wezen natuur, maar we verloren er alle voeling mee. Dat zag ik bij elk geluid waarop hij aansloeg. Ineens besefte ik hoe zelfs wij hier, te midden van zoveel groen, verwijderd zijn van onze kern. En vooral: wat hebben we die jongen aangedaan?!’


Ze dachten het goede te doen, maar was dat ook echt zo? ‘Vanuit menselijk oogpunt, ja, maar hij wist niet dat hij werd gered’, zegt Marnix. ‘Hij had daar ook totaal geen behoefte aan. In feite werd hij gewoon ontvoerd.’


Een jaar lang twijfelden ze en hoorden ze steeds datzelfde stemmetje: we gaan dit nooit kunnen, dit gaat niet werken, dit is de grootste fout in ons leven. Pas afgelopen winter, die van 2021, vond Boef wat meer rust in de mensenwereld, en daarmee ook Marnix en Jana. Twintig kilo lichter, verdeeld over twee lijven.


Of ze nog wel eens nadenken over die vraag: wat hebben we die jongen aangedaan? ‘Niet echt’, zeggen ze. ‘Hij heeft nu een leven.’


'Boef wist niet dat hij werd gered. In feite werd hij gewoon ontvoerd.’

Gelakte nagels en bottekes

Het stel kreeg bewust geen kinderen en niet dat Boef die rol nu vervult, hij appelleert wel aan hun zorginstinct. Van een hond ga je nu eenmaal even onvoorwaardelijk houden – ‘ik wist niet dat ik zo’n harige bal zo graag kon zien’ – en omdat ze die liefde delen, werd Boef de extra lijm in een toch al niet te onthechten band.


Tien jaar kennen ze elkaar nu. Als midden veertiger had Marnix zijn leven aardig op orde: een baan als journalist bij achtereenvolgens Het Laatste Nieuws en Humo, een huis in Antwerpen én deze oude school hier, in Burg-Reuland tegen de Duitse grens. Allebei gekocht voor een habbekrats. Alles op de rit. Maar nog geen vrouw.


Er waren er natuurlijk wel wat – lieven noemt hij ze – maar ze klaagden te veel. Dat ze best wilden samenwonen, maar dan wilden ze zich wél inkopen, bijvoorbeeld. Of dat alle spullen in huis van hem waren. Onnozele kwesties, noemt hij ze: je woont gewoon samen in het huis waar dat het beste uitkomt en over geld zeur je niet. Al was dat niet eens het echte probleem. Het gevoel zat gewoon nooit juist. Tot hij Jana ontmoette.


Marnix en Jana wonen in de Oostkantons te midden van de natuur.

Natuurfoto’s: Jana Wuyts


Als ik haar zo zie, in haar joggingbroek, iets te grote T-shirt en in totale rust te midden van zoveel natuur kan ik het verhaal over hoe ze was in de tijd van hun ontmoeting nauwelijks geloven. Onder haar kont een BMW-coupé met witte, leren bekleding en verder: gelakte nagels, witte laarzen tot op de knieën en handschoenen. ‘Ik werkte bij HLN en vond het belangrijk om in een schone otto te rijden en het nachtleven in te duiken. Ik kon niet koken – nog altijd niet – en ging elke dag op restaurant. Ik heb het getroffen met Marnix, en niet alleen omdat hij elke dag lekker eten voor me maakt.’ Dan tegen hem: ‘Al een wonder dat je mij zag staan.’ Hij lacht. ‘Ik groeide op met het idee dat iemand niet deugt als die niet uit een arbeidersmilieu komt en geen linkse hippie is. Jij had geen enkel van die aspecten, plus: toen je hier voor de eerste keer kwam, had je al in geen tien jaar een bos gezien.’


Bij haar eerste bezoek tilde ze twee zakken met daarin voor een fortuin aan buitensportkleding uit haar kofferbak. Spiksplinternieuwe fleecetruien, broeken, een jas en sneeuwboots: klaar voor een weekend op d’n buiten. ‘Ze had zich zo willen aanpassen dat de mensen elkaar aantikten en zeiden: “Die is niet van hier.”’


Zij is rustig en rationeel. Hij vurig en gevoelig

Rots en vulkaan

Sommige dingen laten zich niet door een laklaagje beteugelen: Jana liet haar BMW en bottekes in Antwerpen achter en daarmee ook dat leven. Ze vond rust bij Marnix’ eenvoud en andersom prikkelde zij zijn denken. Hippiesympathieën had hij al niet meer en het samenzijn met Jana versterkte zijn kritische blik op de maatschappij. Zij stelt zich wat op de achtergrond op, is rustig en rationeel. Hij spreekt op de voorgrond, is vurig en gevoelig, soms ronduit emotioneel. Denken, malen, ’s nachts wakker liggen, opzij kijken en zijn vrouw vredig zien liggen ronken. Laissez-faire is haar lijfspreuk. Het werkt rustgevend, maar het kan ook leiden tot onoplettendheid, zegt ze. Marnix: ‘Als ik jou zou laten doen dan staat hier in de winter het raam open wanneer we weg zijn en vriest alles kapot.’


Hijzelf heeft dan weer een aangeboren zorgzaamheid: hij kookt elke dag het liefst twee keer vers, doet de boodschappen en leidt het huishouden, al riekt die kant van hem soms ook naar angst met een controledrang en een voortdurende ongerustheid. Het is zelfs de reden dat hij geen kinderen wilde. ‘Ik zou de gruwelijkste vader denkbaar zijn. Ik zou geen seconde rust vinden en er zelf aan ten onder gaan. Mocht er wérkelijk iets gebeuren… ik zou mezelf voor de trein gooien.’


Marnix: ‘Ik zou de gruwelijkste vader denkbaar zijn.’


Hier zit een mierzoete huisman met een rafelrandje

Hij ervaart die angst nu al, met Boef, die hij altijd twee riemen omdoet, gewoon voor de zekerheid. Want is Boef weg, dan is hij ook echt pleite. En in dit gebied mogen jagers op honden schieten. Het overkwam Rocky, de hond van hun buren verderop op de berg. Het dier liep altijd los en zo zat hij ook regelmatig bij het stel voor de deur. Tot ze hem op een dag niet meer zagen terugkomen. Hij bleek dood te zijn gevonden in de velden…


Nog altijd zit dat gebeuren venijnig te prikken in Marnix’ hart. Wat als Boef hen zou ontvallen, vraag ik voorzichtig, en ik voel hoe de angst mijn eigen hond te verliezen mijn stem verdraait. Ook Jana kijkt bezorgd naar haar man. Die ziet zich nog maar eens de mond gesnoerd door zijn eigen binnenste, om uiteindelijk te bekennen dat hij dan is ‘vertrokken voor een paar jaar.’ Even later: ‘Je zou denken dat ik klaar ben om depressief te worden, maar in mijn troosteloosheid ben ik nooit echt doorgeschoten. Dat is ook sterk verbeterd sinds ik Jana ken. Vroeger zat ik vaak dieper dan nu.’


De combinatie van hun karakters werkt uitstekend voor de twee. Een vulkaan die bodem onder de voeten voelt en een rots die gefascineerd monstert welke woelige wateren tegen haar aanbotsen. Toegegeven: in een wereld vol ogenschijnlijk rimpelloze mannelijke ego’s en emmerend vrouwengedoe vind ik deze combinatie niet alleen verfrissend, zijn kwetsbaarheid en haar onvoorwaardelijke steun voelt als een verademing. ‘Wanneer ik een paar dagen alleen op pad ga, voel ik me incompleet’, zegt Marnix zonder gêne. ‘Ik wil samen delen. Samen zijn.’ Vroeger kwam hij elke breuk of een verlies wel te boven. Nu ligt dat anders. ‘Ik weet nu wat ik kan verliezen; hoe groot de weerslag zou zijn mocht ze op een dag niet meer thuiskomen.’ En ook daar piekert hij over. Jana niet. Zij is vrij van die angst, zoals ze sowieso weinig vreest. ‘Ik weet dat de kans groot is dat ik een tijd zonder Marnix zal leven, gezien het leeftijdsverschil, maar ik kan me daar niet nu al zorgen over maken. Wat we hebben is goed en als het dan ten einde komt, dan is dat zo. Dan hebben we gehad wat we nu beleven. En dat is geweldig.’ Toch vindt ze het weleens jammer dat ze niet wat gevoeliger is, zegt ze. ‘Wat Marnix allemaal kan voelen… dat maakt zijn binnenwereld zo rijk. Moeilijker ook, dat wel, maar ik zou dat ook weleens willen beleven.’ Marnix: ‘Ik kan hier aan tafel tijdens het eten weleens beginnen bleiten (huilen, red.). Ineens. Dan word ik overvallen door een immense tristesse.’


‘Ik weet dat de kans groot is dat ik een tijd zonder Marnix zal leven’

Creativiteit wortelt in de duisternis, wordt weleens gezegd, en dat is zeker op Marnix van toepassing. Zijn diepe gevoelens zet hij om in zulke baldadige en agressieve boeken dat Jana bij de bakker zo nu en dan wordt aangeklampt door dorpsgenoten: of er wel met ‘zo iemand’ te leven valt… Met zijn gevoeligheid in zijn columns in de zaterdageditie van de krant De Morgen laat hij dan weer zó'n ander uiterste zien dat die voor menig buitenstaander niet te vatten is. ‘Maar ik vind dat de meeste evidente samenhang der dingen!’, zegt hij daar zelf over. ‘Een mens is nooit één versie van zichzelf. Wij zijn allemaal de kosmos: in ons zit het licht én het donker en ik kus mijn pollekes dat ik beide kanten zo intens beleef. Ik koester die gevoelens. Maar kennelijk bestaat er daardoor een angstaanjagend beeld van mij. Een seksistische patriarch.’


Ravijn

Ik kan niet anders zeggen dan dat hier, te midden van de rust met zijn vrouw en hond, een mierzoete huisman met een rafelrandje zit. Een zwart randje dus, meer is het niet. Maar wat zou er van Marnix Peeters overblijven zonder de rafels?


Het afgelopen anderhalf jaar ervoer hij wél iets anders dan hij gewend is, zegt hij. Alsof er een extra laag op al die duistere gevoelens kwam te liggen en het omzetten ervan in woorden niet langer toereikend was; hij kende te veel donkerte om er nog iets mee te kunnen. ‘Voor het eerst in mijn leven heb ik ervaren hoe het is om me niet langer verdrietig te vóélen, maar het te zíjn.’ Een wezenlijk verschil; kwestie van wie er aan het stuur zit: hijzelf of de emotie. ‘Dat is een totaal andere densiteit. Aan de uiterste rand van het ravijn staan en in die onmetelijk zwarte diepte het onheil voelen, maar er nog niet instorten. Ik moet alert blijven.’


Het weegt, deze coronatijd, waarin het normale uniek werd. ‘Continu die gedachte: mag dit wel? Dat kruipt enorm onder mijn vel’, zegt hij. ‘Je bent per definitie verdachte’, antwoordt Jana. Marnix: ‘Een flik met een mitrailleur aan de grens. Wat zijn dat voor taferelen? Zelfs al heb je een legitieme reden … het feit dat je het woord legitiem moet gebruiken voor dagdagelijkse, menselijke behoeftes.’


Niemand kwam nog naar de Oostkantons, zij kwamen er ook niet meer weg. Marnix liep kribbiger rond dan ooit. En dan was er ook nog die wildebras rondom hen. ‘Wat moet dat zijn geweest voor de mensen op een flatje met drie kinderen die niet naar school gingen?’


En hun eigen persoonlijk leed is niets bij de mensen die alleen stierven, zeggen ze. Mensen die al weken, soms maanden afgezonderd van contact en zonder afscheid te kunnen nemen de weg naar de overkant aflegden. Kinderen die hun ouders niets meer konden meegeven, families die door plexiglas werden gescheiden en elkaar nooit meer voelden. ‘Te gruwelijk voor woorden’, zegt Jana. Marnix: ‘Als iemand mij morgen voor het morele dilemma zet dat mijn vader zou sterven aan corona en in ruil daarvoor mogen alle ziekenhuiskamers hun laatste bezoek ontvangen, dan mag mijn vader sterven. Ík ben zelfs bereid om dood te gaan. Dat méén ik. Ik ben bereid met corona te sterven als dat betekent dat we in een open wereld leven. Als je dat in eer en geweten kunt zeggen, dan mag je een mening hebben die afwijkt, me dunkt.’


‘Voor het eerst in mijn leven heb ik ervaren hoe het is om me niet verdrietig te vóélen, maar het te zíjn’

‘Wat Marnix allemaal kan voelen… dat maakt zijn binnenwereld zo rijk’, zegt Jana. Marnix: ‘In de onmetelijk zwarte diepte het onheil voelen, maar er nog niet instorten. Ik moet alert blijven.’


Incivisme en fascisme

Het koppel schreef het boek De zomer van 1939 waarbij ze een tijdreis door België maakten. Ze lazen alle kranten van dat jaar en hoewel de oorlog dreigend nabij was, zag je die afspiegeling niet terug in het maatschappelijk leven; terwijl Polen al was geannexeerd en de lokalen van de communisten in Antwerpen in de fiks stonden, spraken de mensen nog altijd over het weer en de nieuwe mode. ‘Het was overduidelijk wat er ging gebeuren maar de mensen zagen het niet, wilden het niet zien’, zegt Marnix. ‘Als mens ben je ingesteld op voortgang en optimisme, dus je kunt je zo’n drama niet inbeelden, maar je moet er ook nu niet aan twijfelen dat mondiale machthebbers aan het speculeren zijn op het uitbuiten van deze onzekerheid en paniek. Als je kijkt wat er zich al in de geschiedenis heeft afgespeeld, dan zou het tegendeel beweren krankzinnig zijn, krankzinniger dan dat er plannen worden gesmeed.’ Jana: ‘Ik zou heel erg willen geloven dat we het ergste gehad hebben.’ Marnix: ‘Hoe lang leven wij nu al in relatieve rijkdom en rust? Enorm lang als je er de geschiedenis op naslaat. Er komt altijd een punt waarop rust overgaat naar onrust en andersom. Dat is de natuurlijke gang der zaken. Ik weet zeker dat wanneer je in pakweg 2080 de kranten van 2020 en 2021 gaat lezen je met hetzelfde gevoel zit: ‘Maar zagde gulle da nu nie?’ Dat wil niet zeggen dat er volgend jaar zoiets als een Tweede Wereldoorlog gaat gebeuren, maar er gaan diepe wonden worden geslagen. Wij gaan nog schors van de bomen mogen peuteren.’


Jana: ‘Denkte gij da echt?’


‘Ik ben bereid met corona te sterven als dat betekent dat we in een open wereld leven’

Marnix raakt op stoom. ‘Voor de eerste keer in mijn leven word ik geconfronteerd met een actuele situatie die mij de jaren dertig van de vorige eeuw perfect doet begrijpen. We hebben gezien hoe snel een crisissituatie ervoor zorgt dat mensen die tégen de crisis inzwemmen worden verketterd. Neem nu dat geval met die moeder in Edegem die ging skiën. Als ze de kans hadden gekregen, hadden ze haar opgehangen. En niemand heeft die morele ontsporing echt aan de kaak durven te stellen. Wij zijn ethische grenzen overschreden waarvan ik niet weet of we ze nog kunnen herstellen. Ik vrees ervoor. Komaan, als we accepteren dat onze ouders achter een plexiglas wegkwijnen, waar staan we dan in ons mens-zijn? Als we dit toestaan… Als er nu, in deze tijd, een machtig leider was geweest die had gezegd: “We gaan de mensen die zich niet aan de regels houden in kampen steken”, dan zou het zover gekomen zijn. Dit is een ideale tijd voor een Goebbels en we zouden het als volk getolereerd hebben.’


Jana: ‘Maar we hebben dat gedaan! Isolatie en mensen achter plexiglas stoppen, ís een kamp. Het is van een andere orde, maar het is opgelegd; er was geen keuze. En wat moet je anders, in een crisis waarin je niet weet waarmee je te dealen hebt. Het is weliswaar begrijpelijk, maar we hebben grote fouten gemaakt.’


Marnix: ‘Daarom zeg ik: ik snap wat er is gebeurd in de jaren dertig, wat een crisis met mensen en machthebbers doet. Er is maatschappelijk gezien een normvervaging opgetreden die bij de mensheid een tweedeling heeft veroorzaakt. En het is ook heel moeilijk nu nog je weg te vinden in de informatiestroom. In de media hoor je maar één verhaal.’


Jana: ‘Het is propaganda geworden.’


'Ik blijf gewoon neger zeggen'

Het n-woord

Zo wordt, door het eenzijdig opleggen ervan, de vrijheid van de één de onvrijheid van de ander – de vrijheid in verbondenheid, die van gebondenheid. Maar over de hele lijn zijn het vreemde tijden, zeggen we tegen elkaar. Futiliteiten zijn nu hoofdzaken en wie zich niet conformeert krijgt een gebrek aan moraliteit aangesmeerd. Je ziet het terug in de taal. Blank werd wit, neger is nu zwart en man en vrouw moet M/V/X zijn. ‘Wij besmeuren de standbeelden van Leopold II en roepen dat niemand nog neger mag zeggen, maar ondertussen gaan we gewoon verder met het uitbuiten van die mensen’, zegt Marnix. ‘Als je echt boter bij de vis wil, stop dan met je geroep en bestudeer waar de ertsen van je telefoon en dergelijke vandaan komen; het zijn de negerkinderen van zes in Congo die daarvoor in een kobalt- en lithiummijn aan het werk zijn. Het kolonialisme is nooit gestopt en wij maken ons ervan af door te gaan wijzen: “Hé, viezerik, jij zegt neger.” Maar doe maar verder met je mango’s, geen probleem.’

Jana: ‘We willen tegenwoordig moreel superieur zijn aan de ander.’

Marnix: ‘Deze tijd is ideaal om je morele superioriteit op te poetsen. Jij veroordeelt zwarte piet? Ik ga nog verder, ik koop alleen maar dit en ik doe dat niet meer. Het is allemaal nonsens; het leidt af van de essentie dat wij onze levensstijl extreem moeten veranderen, maar nee, we gaan ons táálgebruik aanpassen. Dat is eenvoudig, dat is een pleister op het geweten. Ik doe er niet aan mee. Ik blijf gewoon neger zeggen.’


De magie van de Oostkantons.


Eenvoud

Terug aan de voet van de berg merken we op dat de avond al lonkt. Een blik op de klok zet ons weer met beide benen in de tijd: we zijn zes uur met elkaar onderweg geweest. We beslissen dit nog eens te gaan doen: op doorreis door de meest uiteenlopende gebieden. Want hier, met elkaar en te midden van de uitgestrekte velden, ligt het antwoord, besluiten we. ‘We moeten terug naar de natuur, de eigen natuur vooral’, vindt Marnix. Jana: ‘Dan kun je met jezelf bezig zijn, in plaats van op de wensen van de ander proberen te antwoorden.’ Marnix: ‘Daarvoor hoef je echt geen yoga te doen; gewoon dit hier, deze eenvoud, omarmen. Want laat ons in alle consternatie van de dag nooit vergeten hoe gelukkig wij zijn.’


Ondertussen heeft Boef zich er letterlijk bij neergelegd. Hijgend volgt hij ons met zijn blik, ogenschijnlijk tevreden en de lijn losjes naast hem. Dit is zíjn nieuwe geluk, die van verbondenheid in gebondenheid.


‘We moeten terug naar de natuur, de eigen natuur vooral’



Comments


bottom of page